Eigen bedrijf als spaarpot
Ondernemers
hebben net als iedere andere Nederlander, vanaf hun 65e jaar recht op
AOW. Dat is maar een minimumuitkering. Toch heeft slechts iets meer dan
de helft van de ondernemers een aanvullend pensioen, berekende
MKB-Nederland, de vakorganisatie van ondernemers. Ondernemers die nog
geen aanvullende pensioenvoorziening hebben of het zicht daarop kwijt
zijn, doen er goed aan het eens met hun adviseur over te hebben. De
vraag: wat wil ik later gaan doen en hoeveel geld heb ik daar voor
nodig, dient daarbij als richtlijn. Als je een eigen bedrijf hebt, kun
je uit je winst sparen voor je oudedagsvoorziening. Het pensioen dat je
eventueel eerder in loondienst hebt opgebouwd, moet je daarbij
natuurlijk niet vergeten. Net zoals andere financiële ‘injecties’,zoals
overwaarde van je huis of bedrijfspand en te verwachten erfenissen.
Je
mag van de fiscus een deel van je winst reserveren voor je pensioen.
Over dat bedrag betaal je (nog) geen inkomstenbelasting. In jargon heet
dit de fiscale oudedagsreserve (FOR). Ooit gaat de fiscus die
uitgestelde belastingen natuurlijk wel incasseren, meestal op het
moment dat je zaak ophoudt te bestaan of bij overlijden. Reken je dus
niet ten onrechte schat-hemeltje rijk: als je elk jaar €10.000 aan FOR
opzij legt, ben je na 10 jaar over €100.000 nog uitgestelde
inkomstenbelasting verschuldigd.
Het
FOR-bedrag dat je spaart is aan meer regels gebonden: jaarlijks mag je
niet meer dan 12% van je winst opzij zetten, met een maximum van iets
meer dan €10.000. Ook het totale spaarsaldo is begrensd: het mag aan
het eind van de rit niet hoger zijn dan het ondernemingsvermogen. Dat
ondernemingsvermogen behelst het saldo van zaken die je kunt omzetten
in klinkende munt, zoals een winkelpand of apparatuur. Vrouwelijke
ondernemers hebben vaker dan mannen een bedrijf met weinig
ondernemingsvermogen. Meestal komen ze met een computer, een pennenset
en een auto. Al een heel eind. Daardoor zitten ze dus al heel snel aan
hun FOR-grens. Onderneemsters met een klein ondernemingsvermogen doen
er dus goed aan om een andere spaarpot te creëren.
Of
je als ondernemer voor de FOR in aanmerking komt, is ook nog
afhankelijk van het aantal uren dat je werkt in je bedrijf. Overigens
heeft de Tweede Kamer in 2002 besloten om dit urencriterium voor
zwangere onderneemsters met terugwerkende kracht tot 1-1-2002 wordt
aangepast. De FOR is tenslotte persoonsgebonden: partners die samen een
zaak hebben, kunnen dus ieder een eigen pensioen opbouwen.
Als
startende onderneemster houd je soms onvoldoende geld over om voor je
pensioen te sparen. Het heeft dan ook de voorkeur eerst te denken aan
een goede arbeidsongeschiktheidsverzekering, als je moet kiezen tussen
dat risico te verzekeren en je pensioen opbouwen. Want anders heb je –
als het tegenzit – straks wel een mooie pensioenregeling, maar geen
geld om erin te steken.
Een aantal voorbeelden:
Communicatieconsultant: ‘Ik wil stoppen op mijn 60e ‘ Saskia Goedegebuure, 37 jaar, gescheiden, 2 kinderen (6 en 4 jaar), is dit jaar arbeidsongeschikt geraakt.
|
‘Als
alleenstaande moeder wil ik absoluut geen financiële risico’s lopen.
Daarom ga ik bijvoorbeeld niet duurder wonen, terwijl ik dat best zou
kunnen. Ik ben 3 jaar geleden voor mezelf begonnen. Als zelfstandige
kon ik veel meer verdienen en kreeg ik meer zeggenschap over mijn tijd
dan in vaste dienst. Als directeur communicatie had ik een brutosalaris
van €72.000. Vorig jaar had ik als ondernemer een belastbaar inkomen
van bijna €175.000. Dat zal de komende jaren de helft minder worden,
omdat ik door een chronische ziekte niet meer fulltime kan werken.
Ik
heb van begin af aan goed geïnvesteerd in zaken als een
arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioen. Samen met een financieel
adviseur heb ik uitgezocht wat het beste voor me was. Nu ik deels
arbeidsongeschikt dreig te raken, merk ik pas hoe belangrijk het is dat
dat goed is geregeld. Zo blijk ik een pensioenpolis te hebben die erin
voorziet dat ik na een jaar arbeidsongeschiktheid geen pensioenpremie
meer hoef te betalen, terwijl de verzekering gewoon doorloopt. Ook kan
ik mijn pensioenverzekering meenemen als ik weer eens ergens in dienst
zou komen.
Ik
spaar voor een aanvullend pensioen dat is gebaseerd op een uitkering
van €43.000 vanaf mijn 60e jaar. Daarvoor stort ik jaarlijks een bedrag
van €4827 in een aandelen- en obligatiefonds dat beheerd wordt door een
grote pensioenverzekeraar. In dat fonds had ik eenmalig al eens ruim
€10.000 gestort.
Los
van dit aanvullend pensioen heb ik een eigen woning met kantoor aan
huis, dat de afgelopen jaren flink in waarde is gestegen: de overwaarde
is zo’n €150.000. Daarnaast heb ik €36.000 geïnvesteerd in aandelen.
Ook dat zie ik als aanvulling op mijn pensioen.
Ik
heb maandelijks ruimte om te sparen, maar met het oog op toekomstige
jaren dat het misschien wat minder gaat met mijn bedrijf wil ik mezelf
financieel niet klemzetten. Het liefst wil ik een spaarvorm waarbij ik
dat geld ook weer zou kunnen opnemen. Daarom heb ik nu ook een
aflossingsvrije hypotheek op het huis genomen: ik betaal dan alleen de
rente. Het bedrag dat ik bespaar op de maandelijkse aflossing zet ik
opzij.
|
Advies Marja de Bruijn:
Saskia
heeft haar pensioen goed geregeld. Ze moet er wel rekening mee houden
dat ze de periode van haar 60e tot haar 65e moet ‘overbruggen’. Ze wil
dan niet weer werken en ze krijgt nog geen AOW-uitkering. Maar volgens
mij heeft ze daarbij aan de opbrengst van de verkoop van haar aandelen
voldoende. Nog meer sparen voor later hoeft niet. De constructie met de
aflossingsvrije hypotheek is een goede. Ik raad Saskia aan het bedrag
dat ze opzijlegt, te beleggen. Want de rendementen op beleggingen
leveren meer op dan de aftrekbare hypotheekrente kost. Om zekerheid te
hebben, kan ze kiezen voor een beleggingsmogelijkheid met een
ingebouwde garantie, waardoor eventuele verliezen beperkt blijven.
|
|
|