Doe de test:
1.
|
Ik heb een deeltijdbaan (gehad)
|
ja/nee
|
2.
|
Ik heb een variabel salaris
|
ja/nee
|
3.
|
Ik ben een paar keer van baan veranderd
|
ja/nee
|
4.
|
Ik heb in het buitenland gewerkt
|
ja/nee
|
5.
|
Ik heb werk in een bedrijfstak zonder pensioenregeling
|
ja/nee
|
6.
|
Mijn pensioenregeling is geen eindloonregeling
|
ja/nee
|
7.
|
Mijn pensioen wordt niet geïndexeerd
|
ja/nee
|
8.
|
Ik ben na mijn 30e pensioen gaan opbouwen
|
ja/nee
|
9.
|
Ik ben freelancer/ondernemer
|
ja/nee
|
10.
|
Ik wil eerder stoppen met werken
|
ja/nee
|
11.
|
Ik ben een vrouw
|
ja/nee
|
12.
|
Mijn partner en ik zijn tweeverdieners
|
ja/nee
|
13.
|
Mijn partner is jonger dan ik
|
ja/nee
|
14.
|
Ik ben gescheiden
|
ja/nee
|
Als
je een of meer vragen met ja hebt beantwoord, zit het ideale pensioen
er voor jou waarschijnlijk niet in. Waarom dat zo is, lees je onder de
nummers van de vragen die je met ‘ja’ beantwoordde.
1. Deeltijders
konden bij sommige pensioenfondsen lange tijd geen pensioen opbouwen.
Tegenwoordig is deze uitsluiting verboden. Een ander probleem is de
franchise. ( Bij de opbouw van het aanvullend pensioen wordt altijd
rekening gehouden met de AOW. Over het eerste deel van je inkomen bouw
je geen pensioen op, omdat dat deel al ‘gedekt’ wordt door de AOW. Dit
gedeelte wordt franchise genoemd.) Als je deeltijdinkomen onderde
franchise lag, zat pensioenopbouw er ook niet in. Sinds 1994 zijn
fondsen verplicht ‘pro-ratafranchises’ te hanteren: Bij een halve baan
wordt de franchise gehalveerd. Maar veel (voormalige) deeltijders
hebben bij de opbouw van hun pensioen nog steeds te maken met de
gevolgen van uitsluiting of van het hanteren van de volledige
franchise. Soms is reparatie mogelijk. Het pensioenfonds kan hier
informatie over geven.
2. Sommige
werknemers, bijvoorbeeld in commerciële beroepen, hebben een
basissalaris waarover ze pensioen opbouwen. In werkelijkheid ontvangen
ze vaak veel meer geld doordat het basissalaris wordt aangevuld met toeslagen en bonussen.
Over dit variabele deel van het loon wordt doorgaans geen pensioen
opgebouwd. Hierdoor kan het verschil tussen het maandelijks inkomen en
het uiteindelijke pensioeninkomen enorm oplopen.
3. Als je een paar keer van baan bent veranderd,
loop je kans dat je pensioen verspreid over verschillende fondsen wordt
opgebouwd. Zoiets heet een pensioenbreuk. Het is de laatste jaren
steeds makkelijker geworden om pensioenen mee te nemen van de ene
werkgever naar de andere. Of zo’n pensioenoverdracht wenselijk is,
verschilt van geval tot geval. Er zijn duizenden pensioenregelingen en
de ene is beter dan de andere. Een pensioenbreuk kan leiden tot een
pensioentekort, maar dat hoeft niet. Als je exact wilt weten wat de
consequenties van een eventuele overdracht zijn, kun je je laten
informeren door je oude en je nieuwe pensioenfonds.
4. Als
je door een Nederlandse werkgever een tijdje gedetacheerd bent
(geweest) in het buitenland, heeft dat doorgaans geen consequenties
voor je pensioen. Waarschijnlijk zijn er in die periode premies
afgedragen . Het ligt anders wanneer je op eigen houtje naar het buitenland vertrokken bent om
er te wonen en werken. Of dat buitenland in Europa ligt of verder van
huis, maakt niet uit. Als je bijvoorbeeld bij een Duits bedrijf gaat
werken en je emigreert binnen 10 jaar weer terug naar Nederland, ben je
je complete Duitse pensioenopbouw kwijt. Wonen in het buitenland heeft
niet alleen consequenties voor je aanvullende pensioen, maar ook voor
je AOW. Voor ieder jaar dat je in het buitenland woont, raak je 2% van
je toekomstige AOW-uitkering kwijt. Je kunt dit probleem omzeilen door
tijdens je afwezigheid vrijwillig AOW-premie te betalen. Hiervoor kun
je terecht bij de Sociale Verzekeringsbank. Als je in het verleden in
het buitenland hebt gewoond, kun je je ook met terugwerkende kracht
verzekeren voor de gemiste jaren AOW-opbouw. Handig voor allochtonen!
5. Bedrijfstakken zonder pensioenregeling
zijn schaars, maar ze zijn er wel!. Zelfs in de IT, waar men niet veel
van pensioenen en andere collectieve regelingen wilde weten, worden nu
afspraken gemaakt. Maar naarmate je later met pensioenopbouw begint,
wordt de kans op een goed pensioen kleiner.
6. De meeste pensioenregelingen zijn nu middenloonregelingen.
Dat betekent dat de pensioenuitkering gebaseerd is op het gemiddelde
loon dat werkgevers in hun hele werkzame leven verdienen. Er zijn ook
pensioenregelingen die uitgaan van het laatste loon of op het
gemiddelde loon van de laatste 5 jaar. Ongeveer een kwart van de
werknemers valt onder zo’n middelloonregeling. Als je loopbaan zich
geleidelijk ontwikkelt, hoeft dit niet nadelig te zijn. Maar als je
laat in je leven flink carrière gaat maken, is dat vaak wel het geval.
Een derde vorm is de beschikbaarheidspremie-regeling. Er wordt een
premie apart gezet voor de opbouw van het pensioen, maar er worden geen
toezeggingen gedaan. Je weet wel hoe hoog de premie is, maar niet
hoeveel geld je later terugziet. Je uiteindelijke pensioeninkomen hangt
namelijk af van de beleggingsresultaten. Het nadeel van deze regeling
is dat risico’s ten aanzien van de hoogte van het pensioen eenzijdig
bij de werknemer liggen. Bij de eindloon- en middelloonregeling is dat
niet het geval, want daar is in de regeling vastgelegd dat de hoogte
van je pensioen afhangt van je loon.
7. Prijzen stijgen. Lonen gaan omhoog.
Als het goed is maken pensioenen de zelfde ontwikkeling door. Zonder
indexatie wordt je pensioenuitkering elke maand een beetje minder
waard. De indexatie van pensioenen kan op verschillende manieren
geregeld zijn. Meestal wordt er geïndexeerd op basis van loonafspraken.
Als de werknemers in een sector 4% meer loon krijgen, worden de
pensioenen in die sector ook met 4% verhoogd. Dat zijn de
welvaartsvaste pensioenen. Er worden ook veel pensioenen geïndexeerd op
basis van de prijsindex. Dat zijn de waardevaste pensioenen. Een mix
van loon- en prijsindex komt ook voor. Uit onderzoek van het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2002) bleek dat 90% van de
pensioenen wordt geïndexeerd. Om erachter te komen of dat ook voor jouw
pensioen geldt, kun je de reglementen opvragen. Mocht je de pech hebben
deel te nemen aan een fonds dat niet indexeert, dan kun je misschien
via je vakbond iets bereiken. Pensioenfondsen worden namelijk bestuurd
door werkgevers- en werknemersorganisaties. Overigens is indexatie
nooit een keiharde toezegging. In de pensioenreglementen waarin
indexatie is geregeld, staat doorgaans dat dit een streven is. Dat
streven wordt heel serieus genomen, maar als een fonds slecht bij kas
zit – bijvoorbeeld door tegenvallende beleggingsresultaten – kan
indexatie erbij in schieten. Dit is momenteel (jan 2009) het geval. Als
dit lang aanhoudt heeft dit serieuze gevolgen voor de hoogte van de
pensioenuitkering.
8. De meeste pensioenregelingen hanteren een opbouwpercentage
van 1,75 % per jaar. Daarmee haal je in veertig jaar de ideale
pensioennorm van 70%. Als je pas na je 30e pensioenpremie bent gaan
betalen, redt je dat niet. Er zijn ook regelingen die uitgaan van een
opbouw van 2% per jaar. In dat geval kun je in 35 jaar een ideaal
pensioen opbouwen. Dan ben je op je 30e dus nog net op tijd.
9. Freelancers en ondernemers moeten zelf iets regelen
als ze een aanvullend pensioen willen. Daarom mogen ze jaarlijks
belastingvrij een fiscale oudedagreserve (FOR) opzij zetten. De FOR
bedraagt maximaal 12% van de winst en mag per jaar niet hoger zijn dan
ongeveer € 10000. Op deze reserve blijft wel een belastingclaim rusten.
10. Als je van plan bent op je 55e of 60e te stoppen met werken,
heb je minder jaren de tijd om een pensioen op te
bouwen. Zoiets merk je de rest van je leven aan de
hoogte van je pensioenuitkering (zie 8). Maar dit
wordt fiscaal onaantrekkelijk gemaakt, dus is bijna
onmogelijk.
11. Het klinkt raar, maar het simpele feit dat iemand van het vrouwelijk geslacht is,
kan betekenen dat een ideaal pensioen er niet in zit. Niet alleen omdat
vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen of hun carrière zelfs
tijdelijk onderbreken om voor hun kinderen te zorgen, ook omdat veel
pensioenfondsen er tot voor kort lustig op los discrimineerden. Sommige
sloten alle vrouwen uit, anderen alleen gehuwde vrouwen. Indirecte
discriminatie kwam nog vaker voor. Dan kon in een bedrijfstak
bijvoorbeeld het administratieve personeel geen pensioen opbouwen, of
het schoonmaakpersoneel niet. Dat waren vaak vrouwen. Pas sinds 1993
zijn pensioenfondsen verplicht vrouwen en mannen gelijk te behandelen.
Dat betekent dat de effecten van de discriminatie nog tientallen jaren
kunnen doorwerken. Als je denkt dat je met ongelijke behandeling te
maken hebt gehad, kun je contact opnemen met het pensioenfonds. Sommige
fondsen zijn bereid de schade met terugwerkende kracht te repareren.
Vaak blijft dan het probleem bestaan dat er alsnog premie betaald moet
worden en dat kan flink in de papieren lopen. Er zijn fondsen,
bijvoorbeeld PGGM, die dit op een soepele manier verrekenen met het
pensioen dat straks wordt uitgekeerd.
12. Tweeverdieners gat: Bij
de opbouw van het aanvullende pensioen wordt altijd rekening gehouden
met de AOW. Over het eerste deel van je inkomen bouw je geen pensioen
op, omdat dat deel al ‘gedekt’ wordt door de AOW. Dit gedeelte wordt
franchise genoemd. Nu is het helaas vaak nog zo dat pensioenfondsen de franchise baseren op 100% van de AOW,
terwijl in de realiteit niemand 100% van de AOW ontvangt. Als je
samenwoont krijgen jij en je partner elk 50% en als je alleen woont,
krijg je 70%. Op deze manier krijgt dus alleen de ouderwetse
alleenverdienende kostwinner een volledig pensioen. Tenminste, als we
doen alsof de hele AOW aan de kostwinner toekomt (en niet 50% aan de
partner) en als beide partners ongeveer even oud zijn (zie 13). Steeds
meer pensioenregelingenhanteren daarom een franchise van 70% van de
AOW. Voor alleenstaanden is dat een goede oplossing, want dit sluit aan
bij hun situatie. Voor tweeverdieners is een franchise van 70% een stap
in de goede richting, maar het lost niet hun hele probleem op. Ze
blijven immers allebei met een AOW-tekort zitten. Er wordt immers 100%
of 70% ingebouwd, en je krijgt ieder 50%. Bovendien is het ook zo dat
bij een hoge franchise, minder pensioen wordt opgebouwd. Dus dubbel
nadeel!
13. De
65-plussers van nu krijgen een aanvulling van ongeveer € 8000 per jaar
op hun AOW-uitkering als ze samenwonen met een partner die zelf nog
geen 65 is. Tenminste, als die partner een heel laag eigen inkomen
heeft of helemaal niets verdient. In 2015 wordt deze partnertoeslag afgeschaft.
Dat betekent dat de generatie die in 1950 of daarna geboren is niet
meer in aanmerking komt voor een aanvulling op de AOW-uitkering. Zeker
als het leeftijdsverschil tussen de partners groot is en het dus jaren
duurt voordat de jongste partner een eigen AOW-uitkering krijgt, kan
dit een boel geld schelen.
14. Als je gaat scheiden, wordt het pensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd later verdeeld
tussen de partners. Dat kan, zeker als je lang getrouwd bent geweest,
op termijn een flinke inkomenstenderving betekenen. Als twee partners
allebei een pensioen hebben opgebouwd, laten ze bij echtscheiding vaak
vastleggen dat ze afzien van deze pensioenverevening.
|